Wie was Johnny van Doorn?

(overgenomen uit Johnny van Doorn, Een magistrale stralende zon, geschreven door Joep Bremmers, 2019)

Zelden is de Nederlandse poëziewereld zo opgeschrikt als door de stormachtige opkomst van dichter Johnny – the Selfkicker – van Doorn en nog altijd spreken zijn geruchtmakende optredens tot de verbeelding. Johnny van Doorn (1944-1991) werd geboren in Beekbergen en groeide op in Arnhem, waar hij in 1962 werd voorgesteld aan een kleurrijk gezelschap uit Amsterdam. De dichter Simon Vinkenoog had gehoord over een ‘fenomeen’ in Arnhem. Met een select groepje Leidsepleiners reisde hij naar Gelderland om het ‘Kanon van Arnhem’ met eigen ogen te aanschouwen. In een bouwvallige woning troffen ze een ‘kleine, zwetende, verlegen jongen’. Het publiek schaarde zich rond de keukentafel waar Johnny op plaatsnam en een explosief verbaal klankvuurwerk ten besten gaf. Vinkenoog was diep onder de indruk, herkende in de performance Antonin Artauds theorieën over het Theater van de Wreedheid, en adviseerde hem dat eens in Amsterdam te komen doen.


Johnny van Doorn was achttien jaar, gesjeesd op de middelbare school, geweigerd aan de toneelschool en vastbesloten om een beroemd en belangrijk persoon te worden. Kort na de eerste ontmoeting met Vinkenoog werd Van Doorn door hem uitgenodigd om samen de tentoonstelling ‘De Spelen’ van Hugo Claus te openen bij Kunstkring Celbeton in het Vlaamse Dendermonde. Na zijn inleiding gaf Vinkenoog het woord aan Johnny. Journalist Johan de Roey noteerde op een bierviltje wat hij zag: ‘Geen stotteraar ter wereld kan zoveel geweld achter een medeklinker zetten die ‘niet wil komen’ als deze Arnhemse zenuwbal. Hij kruipt ineen op de tafel, zegt op een walgelijke manier ‘aaaa’ tegen de ongelukkige kunstenaar die vlak voor de tafel zit (die man was zijn huisdokter echt niet), voert halsbrekende stuiptrekkingen uit, hierbij angstvallig ondersteund door de behulpzame handen zijner volgelingen; alles tezamen een vertoon dat de wildste bosjesman zou doen gillen van angst, met daartussen enkele zorgvuldig gememoriseerde refreinen, waarin wel enkele mooi voorgedragen frasen, en soms ook erg erotische tot anti-erotische uitroepingen. Het heeft lang, lang geduurd… Alleen de waardin stond moederlijk toe te kijken, men heeft haar moeten beletten een dokter te bellen’.


Niet lang na zijn optreden in Dendermonde vestigt ‘de Arnhemse zenuwbal’ zich definitief in ‘Magisch Centrum Amsterdam’. Zijn acts vielen er in goede aarde en hij kreeg al snel bekendheid onder zijn halfpseudoniem Johnny the Selfkicker. Al van kinds af aan had Johnny zich bekwaamd in ‘verbaal vuurwerk’; letterlijke vuurwerkimitaties en acts waarbij hij in razend tempo teksten van Shakespeare of Joseph Goebbels voordroeg. In 1963 debuteerde de dichter Johnny the Selfkicker in het literaire tijdschrift Podium, waar Remco Campert deel uitmaakte van de redactie. Op voorspraak van diezelfde Campert kreeg hij een contract bij De Bezige Bij voor een eerste dichtbundel. Kort voor het verschijnen van zijn debuutbundel Een nieuwe mongool (Post-Sexuele ZondagsPoëzie) in 1966 was Johnny the Selfkicker in één klap landelijk beroemd geworden.


Door Simon Vinkenoog was hij gevraagd deel te nemen aan Poëzie in Carré, de eerste grote dichtersmanifestatie in Nederland. In een uitverkocht Carré traden op 28 februari 1966 vijfentwintig dichters op. Oudere dichters als Adriaan Roland Holst en Ed Hoornik, Vijftigers Gerrit Kouwenaar en Remco Campert, Zestigers Hans Verhagen en K. Schippers en debutanten Johnny the Selfkicker en Jules Deelder. De Selfkicker trad als laatste dichter voor de pauze op en las onder meer ‘Misvatting omtrent scene zoveel’, ‘Dendermonde 63’ en ‘Komtocheensklaarklootzak’. Het publiek is deels vermaakt en deels gechoqueerd. Als tegen het einde van zijn performance het boegeroep uit de zaal aanzwelt, valt hij eerst even stil, kijkt vertwijfeld de zaal in en schiet vervolgens in één van zijn ratelende Electric Acts. Een vrouw snelt vanuit de coulissen het podium op en begint de Selfkicker met een bos bloemen om de oren te slaan. Johnny laat zich niet van de wijs brengen, alsof er slechts een lastige vlieg rond zijn hoofd vliegt gaat hij onverstoorbaar door met zijn act. Er is geen krant in Nederland die ‘s anderdaags niet over het optreden van de Selfkicker schrijft. Televisiekijkend Nederland hoort en ziet hem zelfverzekerd tegen ‘verslaggever’ Cees Buddingh’ zeggen: ‘Ik beheers de totale poëzie’.


De naam van Johnny the Selfkicker was gevestigd en hij zou zich verder ontwikkelen tot een begenadigd en graag geziene performer. Volle zalen, van poëzieliefhebbers tot plattelandsvrouwen scandeerden mee met de slotregel van zijn magistrale stralende zon. Na een kleine tien jaar Selfkicken gooide Johnny het roer drastisch om. Hij noemde zich voortaan weer gewoon Van Doorn en transformeerde van de extraverte provocerende podiumdichter tot een meer introverte fijnzinnige prozaïst. In 1972 verscheen onder zijn eigen naam Johnny van Doorn Mijn kleine hersentjes, de eerste van in totaal vijf prozabundels. Na de verschijning van zijn tweede – en laatste – poëziebundel De heilige huichelaar in 1968 publiceerde Van Doorn weinig tot geen gedichten meer. Alleen ‘verstopt’ in zijn prozabundels verscheen nog een handjevol gedichten.


Joep Bremmers
juni 2019